Vanzelfsprekend was daarmee niet het laatste woord over deze prikkelende vraagstelling gezegd. Ook niet door de hoogleraar zelf. Hij schotelde de ruim tweehonderd aanwezigen een historische terugblik voor. Daaruit bleek dat in de afgelopen bijna dertig jaar rond euthanasie en psychisch lijden veel is veranderd – maar niet alles. Het Centraal Medisch Tuchtcollege kwam in 1990 met een zeer terughoudende uitspraak over euthanasie bij psychisch lijden. De Inspectie Geestelijke Volksgezondheid publiceerde in dat jaar als standpunt: ’een verzoek om euthanasie door een patiënt met een psychische stoornis moet altijd worden afgewezen’.
Rechters, tot en met de Hoge Raad, bepaalden in de jaren daarna dat euthanasie bij psychisch lijden wel degelijk kan, zij het met ’uitzonderlijk grote behoedzaamheid’. De euthanasiewet maakt geen onderscheid tussen psychisch en lichamelijk lijden. Daar tegenover lijkt de terughoudendheid binnen de beroepsgroep van psychiaters om mee te werken aan euthanasie bij psychisch lijden eerder toe dan af te nemen. In 1995 vond 53% van de psychiaters inwilliging van een euthanasieverzoek ’ondenkbaar’. In 2016 was dat gestegen naar 63%. Binnen de beroepsgroep is het grootste knelpunt de vraag of nog behandelalternatieven bestaan.
Damiaan Denys is filosoof en psychiater. Hij is hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP). Hij constateert dezelfde paradox als Legemaate: het aantal vragen om euthanasie bij psychisch lijden neemt toe en tegelijkertijd neemt de bereidheid bij psychiaters die hulp te verlenen af. De criteria van onze euthanasiewet lijken eenvoudig, getuigen van humanisme en barmhartigheid, erkennen de autonomie van het individu en zijn omarmd door de Nederlandse bevolking, zei Denys. Daar zette hij de stelling tegenover dat het toepassen van de zorgvuldigheidseisen bij psychisch lijden moeilijker is dan bij lichamelijk lijden. Psychiaters worstelen met de vraag hoe vrijwillig en weloverwogen een euthanasievraag bij psychisch lijden is: ,,Is de euthanasievraag een expressie van de aandoening of een expressie van de persoon? In welke mate krijgt de psychiater zekerheid bij het beantwoorden van deze vraag?’’
Hij wees op de dikwijls ’ingewikkelde relatie’ psychiater-patiënt die van de behandelaar ’veel energie vergt’. ,,Die relatie kan tot een drempel leiden om te helpen met euthanasie.’’
Psychiater Cécile Gijsbers van Wijk lichtte de nieuwe euthanasierichtlijn van de NVvP toe. Ze maakte deel uit van de commissie die de richtlijn heeft geactualiseerd. De reikwijdte van de richtlijn is verbreed en is nu bijvoorbeeld ook voor huisartsen, verslavingsartsen en andere medische specialisten een bruikbare leidraad. Familieleden van patiënten en andere naasten, zoals mantelzorgers, andere hulpverleners en vrienden, hebben een nadrukkelijker rol toebedeeld gekregen. Zij zijn emotioneel bij de patiënt betrokken en vormen een nuttige bron van aanvullende informatie. De richtlijn is opgebouwd op basis van de fasering van het euthanasieproces: het verzoek, de beoordeling, de consultatie(s) en de (eventuele) uitvoering. Naast de wettelijk vereiste consultatie door een SCEN-arts is altijd in een eerder stadium van het proces een second opinion door een onafhankelijke psychiater vereist. Die moet over specifieke kennis beschikken op het gebied van de stoornis(sen) van de patiënt. De aangepaste NVvP-richtlijn geeft de psychiater, die om een second opinion is gevraagd, nadrukkelijk de mogelijkheid de wilsbekwaamheid van de patiënt te toetsen én een oordeel te geven over de vraag of wel of geen aanvullende behandelmogelijkheden bestaan. De wettelijke taak van de SCEN-arts is beperkt tot het toetsen of een dokter, die euthanasie wil verlenen, aan alle wettelijke criteria heeft voldaan.
Jacob Kohnstamm, coördinerend voorzitter van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (Rte’s), vertelde dat het aantal euthanasiemeldingen tot 1 oktober van dit jaar een daling van 8% vertoont. Dat is opmerkelijk. Tot nu toe steeg het aantal euthanasiemeldingen elk jaar. Het is te vroeg om te bepalen of sprake is van een aanwijsbare oorzaak of aanwijsbare oorzaken.
Hij schetste de toetsingspraktijk dat de commissies vooral veel discussie wijden aan drie categorieën euthanasiegevallen: bij dementie, bij psychisch lijden en bij stapeling van ouderdomsklachten. Kohnstamm: ,,In de praktijk blijkt de scheidslijn tussen die drie soms heel dun.’’
Verreweg de meeste euthanasiegevallen krijgen het oordeel ’zorgvuldig’. Bij twijfel of onduidelijkheden kan een commissie het oordeel aanhouden. Ze kan de arts uitnodigen om toelichting te komen geven, ze kan andere commissies vragen naar een oordeel, of specifieke vragen voorleggen aan de interne reflectiekamer. Onzorgvuldig-oordelen worden conform de euthanasiewet doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie en de Inspectie voor de Volksgezondheid.
Voor de Rte’s vormt hun ’Euthanasiecode 2018’ hun ’jurisprudentiebijbel’. Voor euthanasie bij psychisch lijden geldt ’grote behoedzaamheid’. Naast de reguliere consulent moet altijd een onafhankelijke psychiater worden geraadpleegd om te adviseren over de wilsbekwaamheid van de patiënt, de uitzichtloosheid van zijn situatie en of wel/geen redelijke alternatieven bestaan. Een alternatief hoeft niet per se wéér een behandeling te zijn, maar bijvoorbeeld ook beantwoording van de vraag of met ’sociale interventies’ het lijden mogelijk draaglijk gemaakt kan worden.
Petra Smaal lichtte de rol toe van de Levenseindekliniek als expertisecentrum. Het middagprogramma bestond uit subsessies over deelonderwerpen. Daarna belichtte Gerty Casteelen, als psychiater verbonden aan de Levenseindekliniek, twee praktijkgevallen van psychiatrische patiënten die zich voor stervenshulp tot de Levenseindekliniek hadden gewend. Filosoof Awee Prins sloot het programma af met een, deels luchthartige, beschouwing over ’onze samenzwering tegen de sterfelijkheid’.